Betekenis Pasen
Op deze pagina vind je 2 verschillende betekenissen of definities van het woord 'Pasen’, geordend van meest populaire betekenis naar minst populaire. Indien je zelf nog een definitie of synoniem kent, kan je deze onderaan deze pagina toevoegen.
Pasen
Verwijst naar de voornaamste feestdag van de christelijke kerk, waarop de opstanding van Jezus Christus wordt gevierd. In westerse kerken gebeurt dat tussen 22 maart en 25 april, afhankelijk van de datum van de eerste volle maan na het begin van de lente. Orthodoxe kerken gebruiken de juliaanse datum voor het begin van de lente en vieren Pasen daarom meestal op een andere, latere datum. Sommige paastradities (zoals paaseieren en de paashaas) hebben een heidense oorsprong. Pasen is voortgekomen uit het primitieve 2de- en 3de-eeuwse christelijke feest dat de Pasch werd genoemd; het was de christelijke tegenhanger van het joodse Pascha, waarbij zowel de dood als de opstanding van Christus werd gevierd. De paaswake is in liturgische kerken de belangrijkste plechtigheid, die wordt gehouden op de avond voor Pasen; de paaskaars werd geïntroduceerd omstreeks de 4de eeuw. Hoewel Pasen op één bepaalde zondag wordt gevierd, wordt het belang van het paasfeest onderstreept door het lange voorbereidende vasten, door de plechtige diensten van de Goede Week en door de vijftig dagen van Pasen tot Pinksteren, een periode die de paastijd wordt genoemd. Het belang van Pasen blijkt uit het feit dat het hele liturgische jaar rond Pasen is ingericht, net als de kerkelijke kalender van veranderlijke feestdagen. In paasceremonies komen vaak verwijzingen naar de doop voor, die de vroegere gewoonte weerspiegelen om neofieten te dopen tijdens de wake.