Betekenis afzetten
Op deze pagina vind je 14 verschillende betekenissen of definities van het woord 'afzetten’, geordend van meest populaire betekenis naar minst populaire. Indien je zelf nog een definitie of synoniem kent, kan je deze onderaan deze pagina toevoegen.
afzetten
(overgankelijk), (medisch): het verwijderen van een deel van een lichaamsdeel
VB: Dat been moest afgezet worden.
afzetten
(overgankelijk), (economie): erin slagen producten verkocht te krijgen
VB: Er werd veel in Duitsland afgezet.
afzetten
(overgankelijk) iemand te veel laten betalen voor iets
VB: We zijn echt afgezet door de straatverkoper.
afzetten
(overgankelijk), (biologie): het leggen van eieren door vissen e.d
VB: Na een ingewikkeld paairitueel werden de eitjes op de waterplanten afgezet en door het mannetje bevrucht.
afzetten
(overgankelijk) iemand met een voertuig naar een plaats brengen en daar snel laten uitstappen
VB: Kan ik je daar op de hoek afzetten?
afzetten
(overgankelijk), (geologie): het sedimentatieproces waardoor lagen bezinksel ontstaan
VB: Deze laag is in het lias afgezet.
afzetten
(overgankelijk) de zoom of rand van een kledingstuk versieren
VB: De mouwen waren afgezet met kant.
afzetten
(overgankelijk) apparatuur uitschakelen
VB: Voor we weggaan wil ik nog even het koffiezetapparaat afzetten.
afzetten
(overgankelijk) een weg voor alle verkeer blokkeren
VB: Vanwege werkzaamheden is de rechter baan van de A10 afgezet.
afzetten
(overgankelijk) iets dat op het hoofd gedragen wordt weer afnemen
VB: Hij heeft het masker afgezet.
afzetten
(wederkerend) zich ~: veelal met de benen kracht op iets uitoefenen om weg te kunnen bewegen
VB: Hij zette zich niet voldoende sterk af en daarom mislukte de sprong.
afzetten
(wederkerend) overdrachtelijk: zich ~ tegen: zijn gedrag laten bepalen door de wens zich te willen onderscheiden van iemand anders
VB: Hij zet zich erg af tegen zijn ouders.
Afzetten
Afdoen, Afduwen, Afstoten, Kwijtraken, Wegnemen; Omboorden, Omzomen; Verkopen; Bedonderen, Bedotten, Bedriegen, Beduvelen, Beetnemen, Belazeren, Besjoemelen, Besodemieteren, Bezwendelen, Flessen, Lichten, Neppen, Oplichten, Pluimen, Plukken, Scheren, Snijden, Tillen; Uitdoen, Uitschakelen, Uitzetten; Ontslaan, Onttronen, Ontzetten, Wippen; Amputeren; Aflopen, Toelopen; Afbakenen, Begrenzen, Omheinen; Droppen